De trouwjurk hangt nog steeds aan de kastdeur.
Hij heeft haar niet weggehaald. Ik ook niet. Ze hangt daar maar—een witte belofte die nooit hardop verbroken is, maar stilletjes op de lange baan geschoven.
We zijn nog samen. Technisch gezien. We slapen in hetzelfde bed, delen de boodschappen, de stiltes, de afspraken met vrienden. Maar het voelt anders.
Er is iets verschoven.
De vanzelfsprekendheid is verdwenen. De onvoorwaardelijkheid waar ik vroeger in geloofde, lijkt ineens niet meer te bestaan.
Alsof hij wacht op een teken. Of op toestemming om iets niet meer te hoeven doen.
Ik wacht niet meer.
Ik lig in de zon.
Mijn huid warmt langzaam op, alsof mijn lichaam weigert mee te doen aan de afstand tussen ons. Alsof mijn poriën zich openen uit protest.
De bikini die ik draag knelt licht. Te klein, of ik ben voller geworden. Mijn borsten drukken tegen het topje, de stof tussen mijn benen voelt vochtig en scherp.
Ik beweeg expres traag. Rek me uit alsof ik alleen ben, maar weet dondersgoed dat ik dat niet ben.
Verderop hoor ik iets. Een voetbal tegen de schutting. De buurjongen. Hij is achttien, of misschien negentien. Breed aan het worden. Ogen die blijven hangen.
Blikken die meer zeggen dan woorden.
Ik draai me langzaam op mijn buik, trek mijn bikinibroekje iets rechter.
Niet voor de zon.
Voor mezelf.
Voor het gevoel dat ik nog besta. Dat iemand nog kijkt. Nog iets wil.
Mijn hand glijdt over mijn onderrug, naar mijn bil, naar de rand van het broekje.
Mijn huid tintelt.
Niet door hem, die binnen zit te gamen met zijn koptelefoon op.
Maar door mezelf. Door het idee dat ik iets durf wat hij al maanden niet meer durft: voelen. Kiezen. Willen.
Dan hoor ik een zachte stem bij de schutting.
Hij vraagt of ik misschien een fietspomp heb.
Ik weet zeker dat hij die zelf ook heeft.
Maar ik sta op.
En ik loop naar hem toe.
Hij staat daar met die fietspompvraag, zijn schouders iets opgetrokken, alsof hij zich groter wil maken dan hij is. Of juist kleiner, ik weet het niet.
‘Ik heb er ergens wel een,’ zeg ik. ‘Maar eigenlijk heb ik ook een vraag aan jou.’
Hij kijkt op, zijn ogen donker, alert. Nieuwsgierig.
‘Zou jij me misschien kunnen helpen met een lamp? Die moet al een maand opgehangen worden. Maar ja…’
Ik laat mijn stem even zweven, als een open deur.
‘Hij is vanavond toch weg. Naar zijn hobby.’
Ik zie hoe hij slikt.
Hij knikt. Snel, bijna dankbaar.
‘Natuurlijk. Waar hangt-ie?’
Ik draai me om, voel zijn blik op mijn onderrug, op de stof die zich in de ronding van mijn billen drukt. Ik voel het. En ik weet: hij voelt het ook.
Binnen is het koel, maar niet koud. De lamp staat nog ongebruikt in de doos, op het dressoir.
‘Hij zei steeds dat hij het niet vergat. Maar dat is precies het probleem, denk ik…’
Ik kijk hem aan. Te lang. Niet per ongeluk.
Hij zegt niets. Pakt de doos. Zijn vingers zijn grover dan ik me herinnerde. Niet meer die jongen van een paar zomers terug.
Ik wijs naar de plek boven de eettafel.
Hij pakt een stoel, klimt erop, werkt in stilte. Zijn shirt schuift op, ik zie een strook gebruinde huid, een hint van buikspieren.
Ik blijf staan. Kijk. Alsof ik controleer of hij het goed doet, maar ik weet dat hij het voelt: mijn blik, mijn aanwezigheid.
‘Je doet het beter dan hij,’ zeg ik zacht.
Hij lacht, maar kijkt niet om.
‘Misschien moet je me vaker vragen dan,’ zegt hij.
Ik loop naar het aanrecht, pak expres een glas water, buig iets te diep voorover. Ik zie zijn blik via het raam weerspiegeld.
Hij is niet meer aan het schroeven.
‘Zeg het maar als je hulp nodig hebt,’ fluister ik.
Hij springt niet weg. Hij zegt geen nee.
Hij draait zich langzaam om.
Onze blikken raken.
Er zit geen onschuld meer in zijn ogen.
Hij strekt zijn armen omhoog terwijl hij de lamp vastzet.
Ik zie zijn shirt iets omhoog glijden.
Eerst alleen huid. Dan een streepje haar. Dun, maar duidelijk. Een smalle lijn die verdwijnt in zijn broekband.
Mijn adem stokt.
Het gebeurt niet bewust.
Het is gewoon… mijn lijf dat reageert.
Zijn buik is strakker dan ik had verwacht. Jong, maar niet jongensachtig. Zijn schouders breed, zijn bovenarmen gespierd. Niet overdreven, maar net genoeg om me eraan te willen vastgrijpen.
Ik blijf staan.
Met het glas water in mijn hand.
Alsof ik daar een reden voor heb. Alsof ik iets aan het doen ben.
In werkelijkheid ben ik nergens, behalve in mijn hoofd.
Ik stel me voor hoe hij straks weer afdaalt van die stoel.
Hoe ik hem zou kunnen stoppen.
Met een hand op zijn borst.
Hoe ik zou kunnen zeggen dat hij het goed heeft gedaan—dat hij dat verdient.
Mijn vingers zouden misschien blijven hangen.
Even. Te lang.
Of net kort genoeg.
Ik fantaseer over hoe hij naar me zou kijken als ik mijn bikini-topje zou losmaken.
Over hoe hij zou blijven staan, overvallen en opgewonden tegelijk.
Over hoe ik zijn hand zou pakken, zou leiden, zou laten voelen wat mijn vriend allang vergeten is.
Ik knijp mijn benen iets tegen elkaar.
Niet om iets tegen te houden—maar om iets te voelen.
De stof van mijn bikinibroekje is vochtig.
Niet van het zwembad. Niet van het glas water dat ik nog steeds vasthoud.
Ik voel het.
Mijn opwinding.
Mijn natte verlangen.
En ik weet dat als ik nu zou gaan zitten, ik een afdruk zou achterlaten op de stof van de stoel.
Hij klimt naar beneden.
Zijn voeten raken de vloer.
Hij kijkt me aan, trots op wat hij gedaan heeft.
‘Hij zit stevig,’ zegt hij.
Ik glimlach.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Maar ik weet nog wel iets dat vastgezet moet worden.’
Zijn ademhaling versnelt. Ik voel het.
Mijn handen rusten nog steeds op zijn heupen terwijl hij daar boven me staat, machteloos in zijn poging om niets te doen—en ondertussen alles te voelen.
Langzaam laat ik mijn vingers naar voren glijden, richting de gesp van zijn broek.
Ik kijk niet op.
Ik wil zijn reactie alleen maar voelen.
Mijn nagels krassen zacht over het leer van zijn riem.
Een tikje. Een klik.
Dan open ik de knoop.
Mijn handen bewegen beheerst, alsof ik dit al honderd keer heb gedaan.
Alsof zijn jonge, gespannen lichaam een instrument is waar ik moeiteloos op speel.
De rits schuift langzaam omlaag.
Hij beweegt niet.
Maar zijn adem verraadt hem.
Diepe, korte trekken.
Ik hoor het in de stilte.
Zijn boxer zit strak. Niet verrassend.
Een duidelijke tent, gespannen onder het lichte katoen.
Ik streel met mijn duim over de bolling—een test, een beloning.
Zijn knieën lijken even te trillen.
Dan zak ik langzaam door mijn knieën.
Mijn handen glijden zijn broek en boxer tegelijk naar beneden.
Zijn lengte springt vrij—hard, warm, levend.
Ik neem een seconde.
Kijk ernaar.
Laat het beeld zich vastzetten in mijn hoofd: zijn erectie, ongevraagd, ongepland, en toch perfect.
Mijn vingers omsluiten hem, stevig maar niet ruw.
Hij is zacht van huid, strak van spanning.
En dan…
Met mijn lippen zacht tegen zijn top…
Mijn tong eerst, traag en cirkelend.
En daarna glijd ik langzaam naar binnen.
Ik voel hoe hij zich vastklemt aan de stoel.
Zijn adem stokt. Zijn benen verstrakken.
Ik beweeg langzaam. Op mijn eigen ritme.
Zijn hele lijf reageert op elke millimeter.
En ik weet: dit is niet meer onschuldig.
Ik heb hem in mijn mond.
Hij staat boven me.
Maar ik leid.
Ik voel hoe hij trilt.
Hoe dicht hij al bij de rand is.
Hoe zijn buikspieren samentrekken terwijl ik zijn lengte langzaam tussen mijn lippen laat verdwijnen, weer terughaal, dan net iets dieper neem.
Maar ik wil hem nog niet geven wat hij zo duidelijk nodig heeft.
Ik wil hem ín me.
Ik wil dat gevoel—de vulling, het stoten, zijn onvermogen om zichzelf in te houden.
Ik wil hem voelen trillen tegen mijn bekken, horen hijgen in mijn hals.
Ik trek langzaam mijn hoofd terug. Zijn eikel glanst van mijn speeksel, pulserend, hongerig.
Ik kijk omhoog.
‘Kom,’ zeg ik zacht.
Mijn stem is warm. Laag.
Geen vraag. Een bevel vermomd als uitnodiging.
Ik neem zijn hand en trek hem achter me aan, langs de hal, richting de keuken.
Mijn voeten zijn nog steeds bloot, mijn bikinibroekje drijfnat en strak tussen mijn benen.
De tafel is opgeruimd. Zonlicht valt schuin door het raam naar binnen.
Ik leun met mijn heup tegen het aanrecht en draai me naar hem om.
Hij kijkt me aan alsof hij droomt.
Alsof hij nog steeds niet gelooft dat dit gebeurt.
Ik schuif mijn duim langs de rand van mijn bikinibroekje.
‘Wil jij hem voor me uittrekken?’
Mijn stem is hees, vochtig van verlangen.
Hij knikt. Zijn handen beven een beetje als hij het broekje naar beneden trekt.
Ik til mijn benen één voor één op, stap eruit, en laat het op de vloer liggen.
Zijn blik glijdt over mijn schaamstreek, nat en open, zonder schaamte.
Ik draai me om, buig me voorover tegen het aanrecht. Mijn rug hol, mijn billen naar hem toe.
Wachtend.
Klaar.
‘Nu,’ fluister ik.
‘Ik wil je. In me. Nu.’
Hij hoeft geen verdere uitleg.
Zijn handen pakken mijn heupen vast, stevig. Zijn eikel glijdt tussen mijn lippen—nat, warm, perfect.
En dan duwt hij zich langzaam in me.
Ik kreun. Hardop.
Mijn vingers klemmen zich om de rand van het aanrecht.
Hij vult me volledig.
Mijn spieren trekken zich om hem samen, gretig, alsof mijn lichaam hem al kende voor hij me ooit had aangeraakt.
Hij begint te bewegen.
Voorzichtig eerst, bijna aarzelend.
Maar ik duw mezelf achteruit, geef hem ritme, moed, toestemming.
En dan is het niet meer voorzichtig.
Dan is het ruw, nat, onstuimig.
Zijn heupen slaan tegen mijn billen.
Mijn borsten wiegen met elke stoot.
Zijn naam ontsnapt aan mijn lippen—half fluisterend, half kreunend.
Ik voel zijn hand tussen mijn benen glijden, mijn clit raken.
Mijn benen beginnen te trillen.
Ik ben zó dichtbij.
Zijn bewegingen worden onregelmatiger.
Harder. Dieper.
Zijn vingers klemmen zich steviger om mijn heupen, alsof hij zich ergens aan moet vasthouden om niet te breken.
Ik hoor zijn ademhaling, hortend, snel.
Een rauwe kreun ontsnapt zijn keel.
Hij is er bijna.
‘Ik… ik kan niet meer…’ fluistert hij, hijgend tegen mijn rug.
En ik glimlach.
Want dát is precies wat ik wil.
‘Laat maar los,’ zeg ik.
‘Kom maar. In mij.’
En hij doet wat ik zeg.
Zijn lichaam spant zich in één lange, gespannen stoot.
Dan voel ik het—warm, pulserend, diep.
Zijn zaad vult me met ritmische schokken, zijn vingers trillen tegen mijn huid.
Het is die hitte in mij—zijn overgave, zijn climax—die iets in mij losmaakt.
Alsof mijn lichaam daarop wachtte.
Ik voel mijn eigen golf opkomen, krachtig en rauw.
Mijn buik spant aan, mijn benen beven.
Een kreun rolt vanuit mijn diepte omhoog.
Mijn vingers klemmen zich wit om het aanrecht, mijn hoofd zakt voorover.
Ik kom.
Met hem nog in mij.
Terwijl hij hijgend tegen mijn rug hangt, zacht na-struikelend in zijn ademhaling.
Het is geen liefdesscène.
Geen teder afscheid.
Het is iets anders.
Eerlijker.
Dieper.
Mijn lichaam dat eindelijk weer iets voelt.
Mijn ziel die zich uitrekt.
Niet naar hem toe. Maar naar mezelf.
Langzaam glijdt hij uit me.
Een zachte natte beweging.
Ik blijf nog even voorover geleund staan, na-trillend.
Voldaan. Vol.
Dan draai ik me om.
Onze blikken kruisen elkaar.
Hij wil iets zeggen, maar ik leg mijn vinger op zijn lippen.
‘Sssst,’ fluister ik.
‘Dat was genoeg.’
We staan daar nog even. Hij, nog nahijgend. Ik, tegen het aanrecht, nog warm van binnen.
De stilte is zacht. Geen schaamte, geen woorden die het moment hoeven recht te praten.
Ik draai me naar hem toe.
Hij kijkt me aan, met die verwonderde blik van iemand die net een grens over is gegaan en zich afvraagt of hij terug mag.
Maar ik laat hem niet twijfelen.
Ik pak zijn gezicht in mijn handen.
Trek hem langzaam naar me toe.
En geef hem een kus.
Niet zomaar een kus.
Geen vluchtige bedankzoen of belofte.
Een diepe, langzame, volle kus.
Mijn tong zacht tegen de zijne.
Mijn adem nog warm.
Mijn smaak gemengd met de zijne.
Als ik me losmaak, blijven zijn lippen nog een seconde in de lucht hangen, alsof hij nog iets wil.
Ik glimlach.
En fluister:
‘Ik weet wie ik moet vragen voor de volgende klus.’
Dan draai ik me om, pak het glas water dat ik eerder liet staan, en neem een slok.
Alsof dit gewoon een donderdagmiddag is.
Alsof ik gewoon iets heb laten ophangen.
Maar hij weet beter.
Ik weet beter.
En de zomer is nog lang niet voorbij.
’s Avonds komt hij thuis.
Zijn sleutels rammelen zoals altijd iets te luid in het slot.
Ik zit op de bank, nog steeds in mijn bikini, een dunne kimono nonchalant over mijn schouders.
De zon brandt haar laatste oranje strepen over de vloer.
Hij loopt de keuken in.
Stopt abrupt.
‘Hé… de lamp hangt.’
Ik kijk op van mijn glas wijn.
‘Ja.’
Ik laat het even rusten, neem een slok.
Hij draait zich naar me om, fronst licht.
‘Wanneer…?’
Ik trek mijn knieën op, speel met het glas in mijn hand.
‘Vanmiddag.’
Ik zie hoe hij het probeert te plaatsen.
Dan valt het kwartje.
‘Heeft die buurjongen geholpen?’
Ik knik.
Een glimlach speelt om mijn lippen.
Niet overdreven. Gewoon… net genoeg.
‘Hij was toevallig in de buurt.’
Hij komt iets dichterbij.
Een plagerige blik in zijn ogen.
‘Moeten we hem niet iets geven? Als dank?’
Ik laat mijn ogen even op hem rusten.
Dan leun ik iets naar voren, mijn stem zacht, zwoel:
‘Hij deed het met alle liefde.’
Een stilte valt.
Gevuld met alles wat niet wordt uitgesproken.
Zijn blik blijft hangen.
Misschien voelt hij het.
Misschien weet hij het.
Of misschien maakt het hem zelfs… opgewonden.
Maar hij zegt niets.
Hij draait zich om en pakt een biertje uit de koelkast.
‘Mooie lamp trouwens,’ zegt hij.
Ik glimlach.
‘Vond ik ook.’
Eén reactie
orccnx