Het was al laat. Te laat eigenlijk. Mijn telefoon naast me, de schermverlichting al drie keer uitgegaan.
Hij zou alleen maar even wat gaan drinken. “Niet te lang,” had ik nog gezegd.
Hij had gelachen. Mij een kus gegeven. En was gegaan.
Ik hoor de sleutels. Niet luid. Niet haastig. Gewoon… de sleutels. In het slot. Een seconde later een zachte klik van de voordeur. Mijn lichaam reageert eerder dan mijn hoofd. Mijn adem stokt, mijn hart versnelt. Zonder dat ik wil. Hij is thuis. Eindelijk. De klok op mijn telefoon knippert: 03:14.
Ik had niet gedacht dat hij zó laat zou zijn. Ik weet niet precies waar ik me bevind. Tussen boos en benieuwd.
Tussen achterdochtig… en opgewonden? Stil blijf ik liggen, mijn blik op het plafond gericht.
De geluiden volgen elkaar op. Jas uit. Schoenen uit.
Ik sluit mijn ogen. Niet van vermoeidheid, maar om te voelen wat dit met me doet.
Ik stel me voor wat hij heeft gedaan. Waar hij is geweest. Met wie. Ik beeld me iets in wat me eigenlijk niet zou moeten opwinden. Maar het doet het wel. Mijn lichaam is alert. Mijn huid voelt warmer dan daarnet. Alsof het iets weet wat mijn hoofd nog niet wil toegeven.
—
De deur gaat verder open… Ik hoor het duidelijk nu.
Stemmen. Niet luid. Niet fluisterend.
Gewoon… normaal. Alsof dit een doodgewone thuiskomst is.
Maar het is drie uur ’s nachts.
En hij was alleen weggegaan.
Ik herken zijn stem meteen.
Die andere…
Laag. Of juist licht?
Ik weet het niet zeker.
Het echoot omhoog via de trap en de muren, vervormd door het huis.
Net onduidelijk genoeg om mijn hoofd op hol te brengen.
Mijn hart klopt hoorbaar in mijn borst.
Mijn huid tintelt.
Ik lig daar, onder het dekbed, in het donker — en in plaats van op te staan, blijf ik liggen.
Heel bewust.
Mijn lijf is wakker. Al helemaal.
Alsof het iets aanvoelt dat mijn hoofd nog niet durft toe te geven.
Alsof ik op iets wacht.
Beneden klinkt gelach.
Even kort.
En dan schuiven er stoelen. De keuken?
Ik probeer te onderscheiden of het een man is. Of een vrouw.
Of het een flirt is. Of gewoon gezellig.
Maar alles in mij vult het al in.
Niet uit angst.
Maar uit iets dat veel gevaarlijker is.
Ik stel me voor wat ze doen.
Of ze naast elkaar staan. Of dicht tegen elkaar aan.
Of hij zijn hand op haar onderrug legt, zoals hij bij mij altijd deed in het begin.
Of hij dat nu bij hém doet, misschien.
Een deel van mij wil het niet weten.
Een ander deel… fantaseert het al.
—
Ik sluip naar de trap en blijf net achter het muurtje staan. Van hieruit zie ik een deel van de woonkamer — niet alles, maar genoeg.
Hij zit aan tafel.
Tegenover hem… een vrouw.
Ouder dan ik. Zeker weten.
Misschien begin zestig, maar verzorgd. Zelfverzekerd.
Ze heeft haar schoenen uitgetrokken en zit onderuitgezakt, alsof dit niet de eerste keer is dat ze hier is.
Er ligt een wijnglas voor haar. Halfvol. Of net bijgeschonken — dat kan ik niet zien.
Ze lacht. Niet uitbundig, maar warm. Alsof ze iets weet.
Mijn adem zit hoog in mijn borst.
Ik zou boos moeten zijn.
Of verbaasd.
Maar wat ik voel… is iets anders.
Ik probeer hun woorden te volgen, maar hoor alleen flarden.
Zacht, binnensmonds. Hij lacht ook. Maar anders dan bij mij.
Intiemer.
Ze pakt haar glas vast. Haar vingers raken het zijne. Niet expres.
Of… toch wel?
Ik weet niet waarom, maar ik blijf staan.
Ik zou terug naar boven moeten gaan.
Maar ik doe het niet.
Ik kijk.
Zij leunt iets naar voren, haar knie tegen zijn.
Hij zegt iets zachts — ik kan het niet verstaan, maar zie hoe haar mondhoek opkrult.
Ze lacht niet hardop.
Ze glimlacht. Langzaam. Alsof ze iets gewonnen heeft.
Mijn adem gaat sneller.
Niet van angst.
Niet van jaloezie.
Maar iets anders.
Een warmte.
Een prikkelend soort nieuwsgierigheid die ik eigenlijk niet mag voelen.
Hij buigt iets naar haar toe.
En ik denk, heel even, dat hij haar gaat zoenen.
Maar dan gebeurt er niets.
Ze blijft hem aankijken.
Hij nipt van zijn glas.
De stilte tussen hen is geen stilte — het is geladen.
Ik slik.
Ik weet niet wat ik hoop dat er gaat gebeuren.
Alleen dat ik blijf staan.
Heel stil.
En kijk.
Ik sluip terug naar boven en pak m’n telefoon.
Ik tik: “Was je nog van plan om welterusten te zeggen?”
Mijn vingers trilden een beetje toen ik op ‘verzenden’ drukte.
Beneden klonk nog steeds hun zachte gesprek. Af en toe gelach. Mijn bericht zou straks binnenkomen op zijn telefoon. Hij zou het lezen. Zij zou zijn reactie zien. Of niet?
Ik bleef roerloos staan. Verborgen. Maar niet meer passief.
Een paar seconden later hoorde ik de bekende ping van zijn telefoon. Kort. Duidelijk. En ineens was het stil aan tafel.
Ik hoorde geen stemmen meer. Alleen het tikken van glas tegen hout. Een stoel die zacht piepte.
Dan zijn stem.
“Momentje,” mompelde hij. Alsof hij zich wilde verontschuldigen.
Voetstappen. Richting hal.
Mijn hart bonkte.
Wat ging hij doen?
Toen voelde ik het: mijn eigen macht. Mijn aanwezigheid. Onzichtbaar, maar onmiskenbaar aanwezig.
Een seconde later lichtte mijn scherm op. Zijn antwoord.
“Wil je dat ik kom… of dat jij komt kijken?”
Mijn mond viel een beetje open. Niet door de woorden, maar door hoe hij het zei.
Het was geen verontschuldiging. Geen uitleg. Geen verklaring.
Het was een spel. Ons spel.
Hij wist dat ik keek.
En hij vond het opwindend.
Mijn vingers bleven hangen boven het toetsenbord.
Ik kon hem naar boven laten komen.
Of…
Ik kon verschijnen. Zelfverzekerd. Onaangekondigd.
Of…
Ik kon hem laten zweten. Hem terugsturen naar haar. En kijken hoe hij zich hield onder mijn blik.
“Blijf maar beneden. Ik kom wel even kijken.”
Ik druk op verzenden en leg mijn telefoon weg.
Geen seconde twijfel.
Met trage, beheerste bewegingen sla ik de deken terug.
Mijn benen raken het koele laminaat — alsof mijn lijf wakker schrikt.
Niet van angst.
Van iets dat veel actiever is.
Ik trek mijn pyjamajasje recht, strik de dunne band net iets strakker rond mijn middel.
Zorgvuldig.
Alsof ik me kleed voor een ontmoeting die geen ontmoeting mocht worden.
De trap kraakt onder mijn voeten, maar ik vertraag mijn pas niet.
Laat het maar klinken.
Halverwege vang ik hun stemmen op.
Zij zegt iets. Lachend, maar haar stem hapert.
Hij reageert met een korte “Oh”, en dan… niets meer.
Ze weten dat ik kom.
Ik neem de laatste trede en blijf even staan in de deuropening.
Hij zit nog steeds aan tafel.
Zijn vingers trommelen kort tegen het glas — een onbewuste reflex, nerveus misschien.
Zij is iets naar achteren gezakt.
Niet ongemakkelijk.
Eerder alert.
Alsof ze probeert te lezen wat er tussen mij en hem hangt.
Ik loop de kamer in, niet gehaast.
Niet glimlachend.
Maar volkomen in controle.
Ik laat mijn hand langs de rug van een stoel glijden en ga zitten.
Niet naast hem. Niet tegenover haar.
Schuin. Zodat ik ze allebei zie. Zodat ze mij ook moeten zien.
“Gezellig nog?” vraag ik zacht.
Hij knikt.
Zij pakt haar glas op, neemt een slok.
Haar hand trilt nét niet.
De stilte is niet ongemakkelijk.
Het is geladen.
Ik kijk naar hem.
Dan naar haar.
En pas dan, zonder iets te zeggen, schuif ik mijn pyjamajasje een klein beetje losser.
Niet veel. Maar genoeg.
Ik reik naar zijn glas.
Mijn vingers raken het kristal, traag, alsof ik iets evalueer.
Dan breng ik het naar mijn lippen.
Langzaam.
Bewust.
Alsof ik proef van zijn avond — van haar aanwezigheid.
Het is rode wijn. Zacht. Vol.
Net iets te warm.
Ik laat mijn tong langs mijn lip glijden, zet het glas terug op tafel.
Maar niet op zijn plek.
Dichter bij míj.
Zijn blik flitst kort naar mijn hand, dan naar mijn gezicht.
Ik houd zijn blik vast.
Niet uitdagend.
Maar onverzettelijk.
Naast hem schuift zij iets in haar stoel.
Nauwelijks merkbaar.
Alsof haar comfort een millimeter verschuift.
Hij lacht iets te hard om haar volgende opmerking.
Een luchtige grap, een flard van nonchalance.
Maar ik zie het.
Hij doet zijn best.
Alsof hij wil bewijzen dat alles nog luchtig is.
Alsof hij hoopt dat ik het spel niet doorkrijg.
Ik sta op.
Mijn beweging is stil, gecontroleerd.
De band van mijn jasje danst zacht mee langs mijn benen.
Ik loop naar hem toe.
Niet gehaast.
Elke stap bedoeld.
Dan buig ik me naar hem toe, leg mijn hand op zijn kaak — zacht maar stevig — en geef hem een kus.
Op zijn mond.
Langzaam.
Zichtbaar.
Voor haar.
Hij verstijft een fractie van een seconde.
Dan kust hij terug.
Zijn hand komt naar mijn heup — ik laat hem niet verder gaan.
Zijn huid ruikt naar wijn. Naar nacht. Naar iets dat niet alleen van mij is.
Ik trek me iets terug en fluister in zijn oor:
—
“Vertel haar straks maar wie hier de baas is.”
Zijn adem stokt.
Ik voel het — onder mijn hand, in zijn houding, in de stilte die volgt.
Zijn kaak klemt zich licht. Zijn vingers bewegen onrustig op zijn bovenbeen.
Alsof hij niet weet waar hij heen moet met wat hij voelt.
En ik?
Ik voel een hitte opkomen die ik niet had verwacht.
Geen woede. Geen jaloezie.
Opwinding.
De macht, de spanning, het spel — het werkt verslavend.
Het tintelt in mijn vingertoppen.
Mijn borst voelt zwaar, mijn adem dieper dan daarnet.
Alsof mijn lichaam eerder begrijpt dan mijn hoofd wat hier gebeurt.
Ik recht mijn rug.
Glijd met mijn blik naar haar — kalm, doordringend.
Ze kijkt weg. Naar haar glas.
Alsof ze zich ineens bewust is van haar plek.
De stilte die volgt is geen stilte.
Het is geladen.
Klaar om te ontploffen.
Als een vonk boven een poel van verlangen.
Ik draai me om en loop terug naar mijn plek.
Rustig. Zelfverzekerd.
Niet aan zijn zijde.
Niet tegenover haar.
Maar In het midden.
In controle.
Ik blijf zitten.
Mijn benen over elkaar, de stof van mijn nachthemd net iets opgeschoven op mijn dij.
Mijn vingers rusten op de rand van het wijnglas, maar ik drink niet.
Ik kijk.
Hij weet het.
Voelt het.
Mijn blik op hem, op haar — op alles wat hij doet.
Alsof hij ineens bekeken wordt op een manier die hem nerveus én opgewonden maakt.
Ze merkt het ook.
Haar schouders veranderen van houding.
Iets trotser. Iets uitdagender.
Ze weet dat ze gezien wordt. En misschien… vindt ze dat niet erg.
Ik zie hoe hij haar weer aankijkt.
Anders dan daarnet.
Minder vluchtig. Iets openlijker.
Ze lacht. Langzaam.
En ik zie haar hand over tafel schuiven.
Niet naar zijn hand — maar naar zijn glas.
Ze drinkt.
Langzaam.
Laat haar tong over haar lip glijden.
Mijn hart bonkt.
Mijn huid tintelt onder de stof.
Ik ben niet jaloers.
Ik ben wakker.
Ik stel me voor hoe hij naar haar toe buigt.
Hoe haar hand misschien op zijn knie ligt.
Hoe ze fluistert, heel dicht bij zijn oor, en hij even zijn ogen sluit.
En dan, zonder dat ik het echt besluit, glijden mijn vingers langzaam over mijn blote been.
Niet om hem te raken.
Maar mezelf.
Om te voelen of ik het aankan —
om dit te blijven aanzien.
Om hen… toe te laten.
Ik zie hoe hij zijn hand achter in haar nek legt.
Voorzichtig. Alsof hij nog niet helemaal zeker weet of dit mag.
Of misschien… of ík het echt toelaat.
Zijn vingers raken haar huid, zijn duim strijkt langs haar kaaklijn.
Dan buigt hij zich naar haar toe — en kust haar in haar hals.
Langzaam.
Aarzelend.
Bijna teder.
Ze beweegt niet weg.
Integendeel.
Ze sluit haar ogen, kantelt haar hoofd een fractie naar achter.
Alsof ze het hem makkelijker wil maken.
En dan zie ik haar handen.
Ze glijden over zijn benen — eerst zijn knieën, dan hoger.
Geleidelijk, alsof ze hem wil laten voelen dat ze de controle neemt.
Of terugpakt.
Wanneer ze bij zijn bovenbenen is, zie ik zijn ademhaling veranderen.
Zijn borst komt hoger. Zijn kaak verstrakt.
Ze blijft hem aankijken terwijl haar vingers dichter naar zijn kruis gaan.
Rustig.
Alsof het vanzelfsprekend is.
Mijn keel is droog.
Mijn benen licht gespannen.
Ik zit stil, maar alles in mij trilt.
Ik weet dat dit moment alleen maar gebeurt… omdat ík het laat gebeuren.
Of misschien omdat ik het wil.
Ik zie zijn blik even naar boven flitsen — naar mij.
Alsof hij toestemming zoekt.
Of bevestiging.
Maar ik geef niets.
Nog niet.
Ik knik langzaam.
Een bijna onmerkbaar gebaar.
Maar hij ziet het.
En zij ook.
Mijn goedkeuring — of juist mijn bevel — hangt in de lucht.
Ze beweegt haar hand direct verder. Geen twijfel.
Alsof mijn stilte haar vrijmaakt.
Of misschien… alleen maar opwindt.
Haar vingers vinden zijn kruis.
Langzaam eerst.
Een lichte druk.
Dan iets meer.
Ik zie hoe hij zijn adem inhoudt.
Zijn hoofd kantelt achterover.
Zijn mond opent zich, maar hij zegt niets.
Hij weet niet of hij mag kreunen.
Of dat ik wil dat hij het inslikt.
Mijn lichaam beweegt vanzelf.
Ik sta op. Loop om de tafel.
Niet gehaast.
Geen woord.
Dan kom ik achter hem staan.
Mijn handen op zijn schouders.
Warm. Stevig.
Hij schrikt niet — hij ontspant juist.
Alsof mijn aanraking zijn laatste twijfel wegneemt.
Mijn lippen komen bij zijn oor.
Ik voel zijn huid tintelen onder mijn adem.
“Als jij haar neemt…”
Mijn stem is zacht.
Maar onmiskenbaar.
“…kijk je dan naar míj?”
Hij draait zijn hoofd iets, maar durft me niet recht aan te kijken.
Zijn schaamte mengt zich met zijn verlangen.
En dat maakt hem mooier dan ooit.
Zij stopt niet.
Haar hand beweegt nu ritmisch.
Als een demonstratie.
Voor mij.
Ik blijf bij zijn oor.
Zeg niets meer.
Maar ik voel zijn spanning onder mijn vingertoppen.
Ze schuift haar hand verder, doelgericht, alsof ze precies weet wat ze doet.
Niet meer aftasten — maar nemen. Claimend.
Haar vingers werken niet voorzichtig, maar met ritme, met intentie.
Hij kan niet meer neutraal doen.
Zijn adem hapert. Zijn schouders spannen onder mijn handen.
Zijn gezicht kantelt iets naar haar toe — een onbewuste overgave.
En ik zie alles.
Ik had gedacht dat ik boos zou zijn. Of jaloers.
Dat ik me klein zou voelen. Onzeker.
Maar dat gebeurt niet.
Integendeel.
Mijn buik trekt samen. Mijn benen voelen warm.
Mijn hart klopt sneller — niet van angst, maar van verlangen dat ik niet kende.
Een tinteling schiet door me heen alsof het rechtstreeks uit de grond komt.
Waarom voelt dit zo goed?
Waarom maakt het me zo… levend?
Ze beweegt soepel. Zelfverzekerd. Alsof dit haar stoel is, niet de zijne.
Ze draait haar hoofd. Heel langzaam.
Kijkt me aan — niet uitdagend, maar wetend.
Alsof ze me toestemming vraagt.
Of juist vraagt: ‘Durf jij het echt aan, als ik dit nu doe?’
Mijn hartslag antwoordt.
Ik geef geen knikje. Geen signaal.
Maar ik blijf kijken.
En dat is genoeg.
En voor ik goed en wel besef wat er gebeurt, zit ze bovenop hem.
Haar benen aan weerszijden van zijn heupen.
Haar handen op zijn borst.
En zijn gezicht… een mengeling van schrik, geilheid en overgave.
Ze zegt niks.
Doet gewoon.
Alsof ze mij vergeten is — maar ik weet dat dat niet zo is.
Ik voel het in de manier waarop haar rug net iets rechter is.
Alsof ze speelt… voor mij.
Mijn lijf reageert sneller dan mijn hoofd.
Een warme spanning trekt door mijn onderbuik.
Ik voel het in mijn borstkas, in mijn keel.
Ik had dit niet bedacht. Niet zo.
Maar ik voel me niet buitengesloten.
Ik voel me méér dan dat.
Ik voel me… machtig.
Opgewonden.
Zelfs een beetje hongerig.
Ik zie haar heupen bewegen — langzaam, verkennend, sturend.
En ik zie zijn handen.
Zijn mond.
Hoe hij zich laat meenemen, meeglijden in háár tempo.
En ik,
ik sta daar.
Aan de rand van het tafereel.
En ik merk hoe geil ik ben.
Niet ondanks wat ik zie.
Maar dóór wat ik zie.
Niet omdat het mag.
Maar juist omdat het niet hoorde.
En dat is misschien wel het meest opwindende van alles.
Ik zie hoe hij haar kust.
Zij beweegt bovenop hem, zijn handen stevig op haar heupen.
Hij ademt zwaar, zijn hoofd valt even achterover.
En dan —
vlak voor hij zijn ogen sluit —
roep ik hem terug.
“Niet wegkijken,” fluister ik.
Mijn stem is niet luid.
Maar doordringend genoeg om hem te vinden, daar waar hij is.
Zijn ogen zoeken de mijne.
En ik weet dat hij weet… dat ik hem zie.
Dat ik dit zie.
Dat ik wíl dat hij gezien wordt — op z’n kwetsbaarst, z’n geilst.
Zij beweegt langzaam, dieper.
Zijn gezicht vertrekt.
Ik zie hoe zijn adem hapert, zijn spieren aanspannen, zijn lippen fluisteren tegen haar hals.
Maar zijn ogen blijven op mij.
Ik voel het trillen in mijn eigen buik.
Alsof mijn hele lichaam meedoet, zonder aangeraakt te worden.
Alsof mijn eigen climax ergens daar, tussen hen in, ontstaat.
Geven en nemen tegelijk.
Zien en voelen.
Beheersen en meegesleept worden.
Het moment breekt.
Een zucht.
Een ruk in haar bewegingen.
Hij komt.
En ik…
ik voel het in mijn benen.
In mijn borst.
In mijn keel.
Een trilling, een golf.
Geen orgasme, maar wél dat.
Een piek die ik niet kende.
Een climax van macht, van overgave, van honger.
Van alles tegelijk.
Geen aanraking nodig. Geen woorden meer. Alleen het zien… het voelen… en weten dat dit míjn climax was.