We waren met z’n zessen. Vriendinnen van vroeger, van werk, van “toch nog steeds wel appen” en “ja, ik ben erbij.” Een groep die niet dagelijks samenkomt, maar altijd op elkaar terugvalt als het moet. Of als er iets te vieren is. Zoals vanavond.
Een concert. Niet eens van een band die ons leven had veranderd, maar wel eentje die precies goed voelde. Dansbaar. Zwoel. Herkenbaar. Alles wat we nodig hadden na maanden waarin het echte leven te serieus was geweest. Iets om ons aan over te geven. Stemmen kwijt, voeten moe, hart kloppend van muziek en vrijheid.
We hadden een paar hotelkamers geboekt. Drie minuten lopen van de zaal. Iets met “dan kunnen we écht losgaan zonder op de klok te kijken.” En eerlijk? Dat vooruitzicht was bijna nog opwindender dan het concert zelf.
Mijn kamer deelde ik met Lotte. Luidruchtig, vrij, altijd in voor chaos. We waren geen zestien meer, maar zo voelde het wel — op hoge hakken, glimmende lippen, schouders bloot in de lenteavond.
Voor het concert gingen we eerst naar het hotel. Om in te checken. Even opfrissen. Even loskomen van de dag. Lotte liet zich achterover vallen op het bed en schopte haar schoenen uit. “Even douchen,” zei ze, “dan voel ik me weer mens.”
Ik rommelde wat in mijn tas terwijl ik haar de badkamer in zag lopen. De deur bleef op een kier. En ik… keek.
Haar kleding gleed achteloos van haar lichaam. Alsof ze zich totaal niet bewust was van mijn blik. Of juist wel. Haar rug, haar heupen, de zachte ronding van haar borsten toen ze zich voorover boog naar haar handdoek — alles aan haar straalde die moeiteloze sensualiteit uit waar ik altijd stil van werd.
Er gebeurde niets — en toch gebeurde alles. Geen aanraking. Geen woorden. Alleen mijn blik, die bleef hangen. Op haar huid. Haar schouders. De lijn van haar onderrug. Mijn ademhaling verschoof. Mijn buik trok licht samen. En ik voelde een warmte die zich diep in mij nestelde. Niet alleen van het water. Maar van het zien. Het mogen kijken. En misschien… het feit dat ik het niet hoefde te verbergen.
Mijn dijen sloten zich iets steviger toen ik me afwendde, alsof ik zo de spanning kon bedwingen. Maar ze bleef. Dikker dan stoom. Zachter dan handdoekstof.
Toen ze uit de douche stapte, gewikkeld in een handdoek, ving ze even mijn blik. Ze glimlachte. “Jij nog?” vroeg ze.
Ik knikte, maar stond nog niet op. Mijn blik gleed weg. Mijn lichaam was nog niet klaar om in beweging te komen. De warmte zat nog te hoog. De spanning nog te dicht onder mijn huid.
Precies op dat moment werd er op de deur geklopt. Gelach in de gang. “Gaan we nog, of blijven jullie hier romantisch samen?”
Lotte rolde met haar ogen, grijnsde en liep naar haar kleding. Ik pakte mijn make-uptasje, rechtte mijn rug, en ademde diep in. Tijd om het hotel achter ons te laten — al wist ik zeker dat het moment niet uit mijn lijf zou verdwijnen.
Even later stonden we met z’n allen op straat. De avondlucht was zacht. De muziek uit de concertzaal drong al tot buiten door. En in ons groepje hing iets wat ik al jaren niet meer had gevoeld: een uitbundigheid die niet hoefde te worden ingehouden. Alsof we weer achttien waren. Zonder zorgen. Zonder gewicht. Alleen maar opwinding. Vrijheid. Luidruchtig zingen, lachen om niks, armen in de lucht, heupen in de maat.
Het concert had nog niet eens écht begonnen, en ik wist al: dit wordt zo’n avond die je onthoudt. Niet vanwege de band. Maar vanwege het gevoel. Dat niets hoeft, en alles mag.
We gingen los. Echt los. Zingen uit volle borst, dansen zonder gêne, zwetend tegen elkaar aan in het gedrang. Onze haren los, onze stemmen rauw, onze lichamen vrij. Alsof we de jaren die tussen toen en nu lagen van ons af dansten. Geen verplichtingen. Geen filters. Alleen muziek, lijf, vriendschap. En het soort blik die je elkaar geeft als je weet: dit is geluk, al is het maar voor een avond.
Toen de laatste tonen uitsterven, voelden we het niet als een einde. We wilden nog niet naar huis. We wilden niet slapen. Dus besloten we — zoals dat altijd spontaan gebeurt — om nog één wijntje te doen. Bij ons op de kamer. Gewoon, met z’n allen. Op het bed. Tegen de muur. In kleermakerszit op het tapijt. Flessen open. Glazen in de hand. Kussens tegen knieën. Lachen, napraten, herinneringen maken.
We dronken en werden baldadig. De sfeer was licht, maar geladen. We maakten grappen, speelden met herinneringen alsof ze vers waren, en lachten om dingen die we tien jaar geleden ook al grappig vonden.
Lotte was op dreef. Zoals altijd. Plagerig, vrij, een beetje brutaal. Ze trok haar shirtje net iets omhoog om een “nieuw model bh” te demonstreren — zogenaamd ter beoordeling. “Even checken of ‘ie z’n werk doet,” zei ze met die blik waarvan je nooit zeker wist of het een grap was… of een uitnodiging.
De anderen joelden, giechelden, riepen dingen als “je bent gek” of “altijd jij weer.” Maar ik… ik keek. En zij zag het.
De spanning in de kamer kroop omhoog langs de muren. Onuitgesproken, maar aanwezig. Blikken bleven langer hangen. Lichamen zaten dichter bij elkaar. Er werd meer aangeraakt dan nodig was. En tussen Lotte en mij hing iets wat ik al kende van eerder die avond — maar nu krachtiger. Nabijer. Zwoeler.
Niemand zei er iets over.
Maar iedereen voelde het.
Uiteindelijk, zoals altijd, begon de groep langzaam uit elkaar te vallen. Gapende monden, knuffels in deuropeningen, ‘morgen ontbijten?’ en ‘slaap lekker’. Eén voor één vertrokken ze naar hun eigen kamers. Lotte en ik ruimden nog snel wat glazen op — niet alles, alleen genoeg om niet wakker te worden in een chaos.
Ik ging alvast naar bed. De kamer voelde ineens groter, stiller, zachter. Mijn make-up zat nog half, mijn haren in een knoop, mijn benen warm van wijn en dans. Ik schoof onder de dekens en liet de avond als een echo door mijn lijf glijden.
Een paar minuten later ging de deur zacht open. Lotte.
Ze liet het licht uit. Maar ik hoorde haar lachen, zacht, vlak voor ze zich omkleedde.
Toen ze bij het bed kwam, bleef ze even staan.
“Je hebt vanavond meerdere keren naar mijn lichaam mogen kijken,” fluisterde ze. “En nu lig je daar… onder de dekens. Lullig hoor.”
Ze kroop naast me, haar benen raakten de mijne. En ik wist: ik zou vannacht niet meteen slapen.
Ze gleed onder de dekens. Eerst voorzichtig, alsof ze mijn grens wilde voelen — of opzoeken. Haar huid was koel, maar haar aanwezigheid brandde tegen me aan. Haar been schoof tegen het mijne, bleef hangen, alsof het daar hoorde. Geen sorry. Geen uitleg. Alleen stilte waarin alles al besloten lag.
Ik lag op mijn zij, voelde haar ademhaling bij mijn nek. Mijn hart bonkte onregelmatig, als een ritme dat zichzelf had opgezweept nog voor de muziek begon.
Haar hand gleed over mijn heup. Eerst alsof ze de deken recht wilde leggen, maar haar aanraking bleef. Warm, open, geladen. Mijn huid tintelde onder haar vingers.
“Je kijkt niet,” fluisterde ze, plagerig. “Vanavond nog wel.”
Ik draaide me naar haar toe. Onze gezichten raakten bijna. Mijn neus streelde haar bovenlip.
“Misschien wil ik het nu voelen,” zei ik zacht.
Dat was genoeg.
Haar hand kroop onder mijn shirt. Vingertoppen over mijn buik, mijn ribben, mijn borst. Mijn tepel verstrakte onder haar aanraking, mijn adem haperde. Ze wist precies hoe — alsof ze dit al eerder had bedacht. Of gewenst.
Haar lippen vonden mijn hals. Zacht. Trachtend. Tot ze mijn mond bereikte. Een volle, diepe kus. Langzaam en oprecht. Geen haast, alleen de zekerheid dat dit mocht.
Ik trok haar dichterbij, onze borsten tegen elkaar, benen verstrengeld. Mijn hand gleed over haar heup, haar onderrug, haar billen — en toen voelde ik haar vingers tussen mijn dijen.
Ze duwde zacht, verkende me met een traagheid die me gek maakte. Mijn adem stokte.
En toen… voelde ik haar.
Haar vingertoppen vonden mijn warmte. Ze streek tussen mijn lippen. Open. Nat. Wachtend. Ze gleed tussen me, langzaam — diep. Mijn lichaam spande zich aan, mijn hand greep de lakens.
Ik kreunde haar naam. Zacht, vol spanning, vol honger.
Ze bewoog in me met een kalme, zekere roering. Haar duim cirkelde mijn kloppende punt, haar vingers gleden naar binnen, vullend, strelend. Ze voelde me van binnen, zoals ik nog niet eerder gevoeld was — alsof ze me las, vanbinnen uit.
Mijn hand vond haar terug. Ik wilde hetzelfde geven. Mijn vingers tussen haar dijen, in haar. Haar kreun was anders: ronder, dieper. Ze duwde zich tegen mijn hand aan terwijl ze mij bleef vullen, vingertoppen krommend, duim glijdend. Alles nat. Alles gloeiend.
We vonden een ritme. Een golf die we samen opbouwden. Glijdend, drukkend, stotend — in elkaar, met elkaar. Tot ik losliet. Mijn lichaam schokte om haar vingers, mijn kreun onbedwingbaar.
Maar ze stopte niet. Ze hield me vast. Liet me trillen. Liet me voelen.
En toen volgde zij. Trillend, warm, open in mijn hand, haar voorhoofd tegen het mijne gedrukt, haar adem gebroken.
We bleven liggen zoals we waren: diep verstrengeld, vinger in vinger, huid op huid. Het dekbed als een zacht geheim over onze naakte lijven.
En dat wat we niet hardop zeiden… droeg nog lang na in ons allebei.
We lagen daar. Naakt, bezweet, nog trillend. Onze benen verstrengeld, vingers nog op de plek waar ze elkaar gevonden hadden.
Toen ze zich tegen me aantrok, haar hoofd in mijn hals, zei ze niets meer.
En dat hoefde ook niet.
Want alles was al gezegd.
De volgende ochtend, bij het ontbijt, zaten we met z’n allen aan een te kleine tafel met croissantkruimels en koffie uit kartonnen bekers. De sfeer was loom. Slaperig. Gelukkig.
Iemand — ik weet niet eens meer wie — keek op, grijnsde en zei: “Nou, jullie twee lijken wel te stralen… Goede seks gehad of zo?”
Er werd gelachen. Lotte verslikte zich bijna in haar jus d’orange. Ik hield mijn gezicht in de plooi en nam nog een hap van mijn broodje alsof ik niets gehoord had.
Maar onder de tafel raakte haar knie net die van mij.
En dat was antwoord genoeg.
Eén reactie
1almey