Ze stond al onder de douche toen ik binnenkwam.
Niet geschrokken, niet beschaamd.
Alsof ze dit had gewild.
Het matte glas onthulde net genoeg:
de curve van haar rug, het donkere silhouet van haar natte haren,
de suggestie van huid op huid.
“Hij slaapt nog, toch?” hoorde ik haar zeggen,
alsof ze mijn gedachten gelezen had.
Ik glimlachte. Kort.
“Die hoort voorlopig niks,” zei ik.
Ze draaide zich langzaam om.
Druppels gleden van haar sleutelbeenderen naar haar borsten.
Ze maakte geen aanstalten om zichzelf te bedekken.
Integendeel.
Ze liet zich zien.
Aan mij.
“Jij kijkt,” zei ze.
“Je kijkt alsof je het niet mag, maar niet kunt stoppen.”
Ik voelde het bloed warm opkomen in mijn gezicht.
Maar ik keek niet weg.
Daar was het al te laat voor.
Ze zette de kraan iets zachter,
opende het glazen deurtje met een klik —
en stond daar ineens voor me.
Naakt.
Zelfverzekerd.
En veel te dichtbij.
“Dus,” zei ze, haar ogen strak op de mijne.
“Wat wil je doen, nu we met z’n tweeën zijn?”
—
Ze blijft voor me staan,
haar lippen nog nét een beetje open van wat ze net gezegd heeft.
“Ik zou je ook doen…”
Het hangt nog in de lucht, rauw en eerlijk.
Te snel uitgesproken. Te echt.
En ineens zie ik het:
haar blik glijdt weg, haar schouders iets opgetrokken,
alsof ze zich wil verstoppen voor haar eigen woorden.
“Ik ben soms een beetje een flapuit,” zegt ze zacht.
“Sorry. Vergeet het maar.”
Maar ik vergeet het niet.
Ik zie haar voor wat ze is —
niet alleen bijdehand, maar ook breekbaar.
Ik doe een stap naar voren,
mijn hand rust licht op haar arm, nat en warm van de douche.
Ze kijkt op, schuin, haar ogen breken het contact even — maar komen dan toch terug bij de mijne.
“Weet je wat ik zie?” fluister ik.
“Een meisje dat eindelijk iets zegt wat ze écht meent.”
Ze bijt op haar lip.
Zegt niets.
“En weet je wat ik daar mooi aan vind?”
“Dat je denkt dat je je moet verontschuldigen…
terwijl ik het juist prachtig vond.”
Mijn hand glijdt van haar arm naar haar kaaklijn.
Heel zacht.
Zij beweegt niet.
“Ik zie je wel,” zeg ik.
“Echt.”
En dan pas glimlacht ze.
Niet schamper. Niet stoer.
Maar stil. Echt.
En voor het eerst sinds ze me aankeek,
maakt ze geen grapje.
“Dan wil ik…”
Ze stokt.
“Als jij het ook wil, bedoel ik.”
Ik leg twee vingers op haar lippen.
“Ik wil het al sinds je je blik niet afwendde.”
Ze knikt.
Langzaam.
En ik zie haar masker vallen, stukje bij beetje.
—
Ze staat nog steeds dicht bij me,
de warmte van haar huid tegen mijn kleding,
haar ogen vol spanning — maar niet van lust alleen.
Er zit iets anders onder. Iets zachts.
Een soort hoop.
Ik til mijn hand op naar haar wang.
Zacht.
Ze beweegt niet, maar haar adem stokt wel.
En dan, zonder iets te zeggen,
breng ik mijn lippen naar de hare.
Voorzichtig.
Traag.
Niet om haar te verleiden.
Maar om haar gerust te stellen.
Om haar te laten voelen dat ze mij niet heeft afgeschrikt. Integendeel.
Onze lippen raken.
Heel even.
Dan trek ik me terug, net genoeg om haar reactie te vangen.
Haar ogen zijn gesloten.
Maar haar mond zoekt me alweer.
Dus ik geef haar nog een kus.
Iets langer nu.
En ik voel hoe ze ontspant.
Hoe haar handen mijn middel aanraken — aarzelend eerst,
maar dan steviger.
Als we loskomen, blijft haar voorhoofd tegen het mijne rusten.
“Je had me niet mogen kussen,” fluistert ze.
“Maar ik ben blij dat je het deed.”
Ik glimlach.
“Jij had dat ook niet mogen zeggen…”
“Maar ik ben blij dat je het wél deed.”
Ze lacht — echt deze keer.
En ik weet: dit is het moment waarop alles begint.
—
Ze pakt mijn hand,
trekt me langzaam mee onder de warme straal.
Het water glijdt over ons heen,
dempt elk geluid,
alsof de wereld buiten deze badkamer even niet bestaat.
Ze kijkt me aan, nu zachter dan ooit.
En ineens zie ik alles:
het meisje dat altijd sterker leek dan ze zich voelde.
Dat haar branie gebruikte als schild.
En het meisje dat nu — voor het eerst — dat schild laat vallen.
Voor mij.
Ik til mijn hand op, strijk nat haar achter haar oor.
Haar huid is warm en glad van het water.
Ze sluit haar ogen kort als ik haar wang raak,
alsof ze zich eraan overgeeft.
En dan trek ik haar voorzichtig dichterbij.
Onze lichamen raken,
borst tegen borst, buik tegen buik,
zonder haast.
Ze zucht zacht als ik mijn lippen opnieuw op de hare leg.
Deze keer dieper.
Langzamer.
Haar handen vinden mijn onderrug,
houden me vast alsof ze bang is dat ik het me bedenk.
Maar dat ga ik niet doen.
Niet nu.
Niet meer.
Ik kus haar kaaklijn, haar hals.
Mijn handen glijden over haar rug,
deze keer met net iets meer lef —
en ik voel haar heupen zich tegen me aan bewegen.
Ze fluistert mijn naam.
Zacht.
Alsof ze wil checken of dit écht gebeurt.
Ik antwoord niet.
Ik kijk haar alleen aan.
En glimlach.
“Wees maar jezelf,” fluister ik.
“Ik hou daar meer van dan je denkt.”
—
Ze drukt haar lichaam steviger tegen het mijne,
haar ademhaling versneld, haar blik alleen nog op mij.
Water stroomt langs onze huid,
de hitte van de stoom mengt zich met die van onze lijven.
Ik voel haar heupen onder mijn handen,
haar mond die hapt naar adem tussen zachte kreunen door,
en de manier waarop ze zich steeds iets verder aan mij overgeeft.
We zijn nergens anders dan hier.
In dit moment.
Samen.
Mijn vingers vinden haar ritme, haar spanning.
Ze duwt haar voorhoofd tegen mijn schouder,
trillend, kwetsbaar, open.
Ik voel hoe ze opbouwt,
hoe haar lijf zich spant,
haar adem stokt,
en dan —
ineens —
een korte, fluisterende kreun die alles zegt.
Ze komt. Stil.
In mijn armen.
Onder het stromende water.
Maar voor ik iets kan zeggen,
hoor ik het.
Voetstappen.
Op de gang.
Onze blikken kruisen —
in één seconde zijn we stil.
Ik zet de kraan zachter.
Zij houdt haar adem in.
De badkamerdeur zit op slot, maar het blijft spannend.
Zijn silhouet schuift voorbij de kier onder de deur.
Hij is op weg naar het toilet. Of naar beneden.
Hij heeft geen idee.
Ze kijkt me aan. Glimlacht nu.
Zacht. Ondeugend.
Nog nahijgend.
“Dat was nipt.”
Ik grinnik fluisterend.
“Te nipt.”
Ze laat haar hand over mijn buik glijden.
“Volgende keer… misschien iets minder gehaast.”
En terwijl zijn voetstappen weer verdwijnen,
druk ik mijn voorhoofd tegen het hare.
“Volgende keer?” fluister ik.
Ze kust me kort.
“Als jij het aandurft.”
—
We dalen de trap af. Zij eerst, haar haar nog vochtig in een handdoek gewikkeld.
Ik loop achter haar, net iets te beheerst om niet verdacht te zijn —
maar net ontspannen genoeg om het te laten werken.
In de woonkamer zit hij op de bank, in een T-shirt, telefoon in z’n hand,
blik kort omhoog als hij ons ziet binnenkomen.
“Duurde wel lang,” mompelt hij.
Ik trek één wenkbrauw op, gooi een kleine glimlach in de strijd.
“Je zus vroeg of ik haar even wilde helpen met haar haren.”
“En zoals een goede schoonzus betaamt…”
Ik geef haar een kort knipoogje,
“…doe ik dat met alle plezier.”
Hij grijnst. “Jullie zijn ook echt twee vrouwen, hè. Haren en gedoe.”
En hij keert terug naar zijn scherm.
Zij ploft naast hem op de bank. Haar benen opgetrokken.
Alsof er niks gebeurd is.
Alsof ik haar lijf niet net nog heb vastgehouden terwijl ze op me kwam.
Ik loop door naar de keuken, giet wat sap in een glas,
en kijk vanuit de deuropening terug.
Zij kijkt me aan. Kort.
En haar ogen lachen.
Niet luid. Niet brutaal.
Maar precies genoeg om te zeggen: ik vergeet dit niet. Jij ook niet.