De airco zoemt zacht.
Mijn benen liggen op het bed, nog licht plakkerig van zonnebrand en zwembadwater.
Buiten ruikt het naar zand, zout en iets zoets—vermoedelijk van een of andere cocktailbar die al te vroeg begonnen is.
Ik lig op mijn hotelkamer. Alleen, voor even.
De groep is verspreid over het complex: sommigen hangen aan de bar, anderen douchen, twee zijn vast alweer bezig met nieuwe plannen voor de avond.
Ik niet.
Ik adem uit.
Eindelijk.
Na een jaar van schema’s, spreadsheets, deadlines en altijd maar ‘aan’ staan, voelt het hier voor het eerst alsof ik land.
In mezelf.
In mijn lijf.
Mijn bikini is nog nat tegen mijn huid.
Een druppel glijdt traag over mijn borstkas, tussen mijn borsten in, naar mijn navel.
Ik volg hem met mijn vingertop.
Langzaam.
Zonder doel.
Buiten hoor ik het geroezemoes van Spaanstalige stemmen. Gelach. Glazen.
Binnen is het koel. Stil.
Ik sluit mijn ogen.
Voel mijn adem zakken.
Mijn lichaam herinneren wat het is om geen haast te hebben.
En misschien… iets te voelen wat ik lang vergeten was.
Vanavond gaan we met z’n allen naar de avondmarkt in een dorpje verderop.
Iemand heeft een busje geregeld. Iemand anders zorgt voor de muziek.
En ik?
Ik heb alleen een kort jurkje mee, sandalen, en zin in wijn.
Het is een groep zoals je die zelden nog bij elkaar krijgt.
Vrienden van vroeger, vakantieliefdes die nooit écht wat zijn geworden, jongens die ooit indruk maakten en meiden die nu zelfverzekerder zijn dan toen.
We lopen straks tussen kraampjes met handgemaakte sieraden, gegrilde inktvis, en flessen rode wijn die hier beter smaken dan thuis.
En ik weet het nu al:
de avond wordt warm, los, onschuldig-brutaal.
Er is er één…
Een jongen die vroeger op school altijd net te laat was.
Hij is nu ineens breder. Rustiger.
Zijn blik blijft hangen als ik iets te lang naar mijn glas kijk, of als ik mijn haar over één schouder veeg.
Vanmiddag zwom hij naast me in het zwembad.
Hij dook onder, en zijn hand raakte per ongeluk mijn dij.
Of misschien… net niet per ongeluk.
Vanavond lopen we straks langs elkaar in een smal straatje.
Misschien raakt zijn hand even mijn onderrug.
Misschien deel ik een slok wijn met hem—van lip tot lip.
Misschien…
We lopen in een losse groep over de avondmarkt.
Lachend, delend, drinkend.
Het ruikt naar kruiden, naar vers brood, naar zoete sherry en gebrande amandelen.
Hij loopt naast me.
Zijn arm raakt af en toe die van mij.
Niet opvallend.
Maar steeds vaker.
Steeds bewuster.
Ik nip van mijn glas wijn, half luisterend naar een verhaal van iemand anders.
Maar mijn aandacht is daar.
Bij hem.
Bij de warmte die tussen ons zindert.
Dan zie ik het.
Een zijstraat.
Stil.
Met halverwege een kleine, witte kerk.
De deuren open.
Een zacht licht binnen.
Hij ziet me kijken.
Ik voel zijn blik op mijn gezicht.
En ik weet: hij voelt het ook.
Zonder woorden buigen we af.
Hij loopt naast me alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
De rest van de groep merkt het niet eens.
Binnen is het koel.
Oude stenen. Houten banken. Kaarslicht.
Het ruikt naar wierook en eeuwen.
Mijn hakken tikken zacht op de vloer.
Hij sluit de deur achter ons.
En ineens is het stil.
Echt stil.
We staan daar.
Tegenover elkaar.
Alleen.
Zijn hand zoekt de mijne.
Vast.
Warm.
Zonder twijfel.
Ik lach.
Een korte, ondeugende lach.
En ik fluister:
‘Dus… hier biechten we alles op?’
Hij lacht terug, iets lager.
Zijn ogen donker.
Ik leun tegen een houten bank, mijn glas nog in mijn hand.
De kaarsen flikkeren zacht.
Hij staat voor me, net iets te dichtbij, en ik voel hoe mijn adem hoger zit dan normaal.
Van de wijn.
Van hem.
Van het feit dat we hier samen zijn en niemand weet waar we zijn.
Ik kijk hem aan.
Mijn hoofd iets schuin.
Een glimlach om mijn lippen.
‘Weet je,’ zeg ik zacht,
‘ik heb wel eens gefantaseerd over seks in een kerk.’
Zijn wenkbrauwen schieten omhoog, zijn grijns breed en direct opgewonden.
‘Oh ja?’ zegt hij, laag.
Zijn blik glijdt over mijn hals, mijn borst, terug naar mijn ogen.
‘Vertel meer…’
Ik schud langzaam mijn hoofd.
Niet omdat ik het niet wil.
Maar omdat ik mezelf er nog net van weerhoud.
‘Maar dat gaat me toch te ver,’ fluister ik.
‘Zó zondig ben ik niet.’
Mijn stem is warm, hees van opwinding.
Hij komt iets dichterbij.
Zijn hand rust op de houten bank naast me.
Onze lichamen bijna tegen elkaar.
‘En als ik niet aanraak?’ zegt hij.
‘Alleen kijk?’
Ik bijt zacht op mijn lip.
Mijn dijen tegen elkaar gedrukt onder mijn zomerjurkje.
‘Kijken mag,’ fluister ik.
‘Voor nu.’
Ik pak zijn hand vast.
Stevig.
Beslist.
En zonder iets te zeggen trek ik hem mee.
Langs de zijdeur van de kerk.
De stenen muur voelt koel als ik er mijn hand langs laat glijden.
Achter ons klinkt nog zacht het geroezemoes van de markt, maar hier…
hier is het donker.
We lopen een smal straatje in, achter de kerk.
Het ruikt naar warme stenen, rozemarijn, een vleugje zoete bloesem die in de avondlucht hangt.
De geur van een Spaanse nacht.
Bedwelmend.
Traag.
De steeg is nauwelijks verlicht.
Een oude muur, klimop, een houten luik dat al decennia niet open lijkt te zijn geweest.
En wij.
Ademend.
Dicht tegen elkaar.
Ik draai me naar hem om.
Mijn ogen wennen aan het donker, maar ik zie zijn silhouet.
Zijn handen losjes naast zijn lijf.
Alsof hij wacht.
Op mij.
Ik stap naar hem toe.
Mijn lichaam net tegen het zijne.
Mijn adem langs zijn hals.
En ik fluister:
‘Dit mag dan geen kerk meer zijn, maar ik heb alsnog zondige gedachten.’
Zijn adem stokt.
Mijn vingers glijden onder zijn shirt.
Warm.
Zijn huid gespannen.
‘Zeg het maar,’ zeg ik zacht.
‘Wil je belijden… of beleden worden?’
Ik sta dicht tegen hem aan.
Mijn lijf tegen het zijne, zacht en warm in het donker.
De lucht is dik van geur—zomerbloemen, stof, zweet, verlangen.
En stilte.
Een diepe, bedwelmende stilte.
Ik kijk hem aan, zoek zijn mond, en kus hem.
Eerst zacht.
Dan dieper.
Mijn lippen vol, mijn tong traag.
Ik proef wijn. Hem. Mijzelf.
Hij reageert meteen.
Zijn handen grijpen mijn heupen vast.
Alsof hij zichzelf eraan moet vasthouden.
Alsof hij bang is dat als hij me echt aanraakt, hij zichzelf verliest.
Maar ik laat hem nog even wachten.
Mijn handen glijden naar beneden.
Over zijn borst, zijn buik.
Zijn shirt zit strak.
Ik voel de spanning eronder.
Mijn vingers gaan lager.
Over zijn broek, zijn riem.
En dan—
Ik voel hem.
Hard.
Vol.
Strak tegen de stof gedrukt.
Hij ademt zwaarder.
Een zachte kreun ontsnapt hem—onbedoeld.
Half in zijn keel, half in mijn mond.
En ik weet:
dit laat hem niet ongemoeid.
Zijn hele lijf staat gespannen.
Niet alleen van lust.
Maar ook van verrassing.
Van het besef: zij doet dit. Hier. Met mij.
Ik wrijf langzaam over hem.
Mijn hand open.
Mijn beweging traag en krachtig tegelijk.
‘Je had dit niet verwacht hè?’ fluister ik tegen zijn lippen.
Hij schudt zijn hoofd.
Zijn stem is schor als hij iets mompelt—onverstaanbaar, maar doordrenkt van honger.
Mijn vingers gaan naar zijn rits.
Langzaam.
Het metalen geluid klinkt scherp in de stilte van de steeg.
Hij trilt.
En ik denk:
Ik ben de zonde. En hij wil niks liever dan erin vallen.
Mijn hand zit nog aan zijn rits, mijn lichaam tegen het zijne gedrukt, als hij ineens beweegt.
Met een snelheid die me verrast tilt hij me op—alsof ik niets weeg, alsof hij al de hele avond wachtte op dit moment.
Ik sla instinctief mijn benen om zijn heupen.
Mijn jurk schuift op.
Mijn onderbroekje is inmiddels doorweekt van verlangen.
Zijn handen zijn stevig, groot, warm.
Eén onder mijn bil, de ander tussen mijn schouderbladen.
Hij drukt me tegen de muur.
De stenen van de kerk zijn koel, ruw, hard tegen mijn blote rug.
Het contrast met zijn lijf—heet, gespannen, levend—is bijna ondraaglijk opwindend.
Mijn adem hapert.
Niet van schrik.
Van anticipatie.
Hij kijkt me aan.
Zijn pupillen groot, zijn gezicht strak van lust.
Zijn hand trekt mijn slipje opzij.
Geen woorden.
Geen toestemming meer nodig.
Ik voel zijn eikel tegen me, warm en strak.
Hij wrijft ermee over mijn natte lippen.
Zoekend.
Sturend.
Tot hij me vindt.
En dan…
drukt hij zich in me.
Diep.
Met één lange, stevige stoot.
Mijn hoofd klapt achterover tegen het steen.
Een kreun ontsnapt me—laag, rauw, diep uit mijn buik.
Hij vult me volledig.
Zijn heupen tegen de mijne.
Zijn adem op mijn hals.
Zijn handen houden me stevig vast, alsof hij me nooit meer wil loslaten.
Zijn lichaam beweegt nu.
Stotend. Ritmisch. Onstuimig.
De koude muur achter me, zijn hete lichaam in me.
Ik voel elke centimeter.
Elke pulsering.
Mijn nagels zetten zich in zijn schouders.
Mijn benen klemmen zich om hem.
Ik wil meer.
Sneller.
Dieper.
En hij geeft het me.
Volledig.
Zonder terughoudendheid.
Hij blijft me stoten.
Harder nu.
Steeds dieper.
Mijn rug schuurt tegen de ruwe muur, mijn nagels in zijn huid, mijn adem scheurt uit mijn borst.
Zijn greep om mijn lichaam is stevig.
Hij houdt me vast alsof hij weet dat ik zal breken als hij me loslaat.
En misschien is dat ook zo.
Want ik voel het.
Onmiskenbaar.
Een golf die zich opbouwt in mijn buik.
Warm, wild, oncontroleerbaar.
Mijn benen beginnen te trillen.
Mijn buik spant zich aan.
Ik kreun—niet meer zacht, niet meer beheerst.
Het komt.
Zijn eikel drukt diep in me.
Zijn bekken duwt op het juiste punt.
Mijn clit wrijft tegen zijn onderbuik, en ik…
…kom.
Het schiet door me heen als vuur.
Mijn hele lichaam schokt.
Een lange, rauwe kreun ontsnapt mijn keel.
Ik voel hoe ik samentrek om hem, ritmisch, krachtig.
Mijn hoofd valt voorover tegen zijn borst, mijn lijf lost op in pure ontlading.
En hij…
Hij voelt het.
Hij voelt hoe mijn spieren zich om hem sluiten.
Hoe mijn natte warmte hem nog dieper naar binnen zuigt.
Hoe ik hem, met niets meer dan mijn orgasme, over zijn grens heen trek.
‘Shit…’ hijgt hij tegen mijn oor.
Zijn stem breekt.
Zijn stoten worden korter.
Sneller.
Ongecontroleerd.
En dan…
komt ook hij.
Met een rauwe grom duwt hij zich diep in me.
Zijn lichaam spant zich aan, beeft tegen het mijne.
Ik voel zijn zaad warm in me spuiten, pulserend.
Hij houdt me nog dichter tegen zich aan.
Alsof hij niet wil dat dit stopt.
Alsof hij niet wíl loslaten.
We blijven zo.
Hij in mij.
Ik om hem.
De koude stenen tegen onze rug.
De nacht om ons heen.
Onze lichamen warm, bezweet, leeg en tegelijk voller dan ooit.
Langzaam kom ik weer op mijn voeten.
Mijn benen voelen slap, zacht van naschokken.
Mijn slipje nog opzij geschoven, zijn zaad druppelt warm langs mijn dij.
Hij blijft nog even tegen me aan staan.
Onze ademhaling synchroon.
Zijn hand rust nog op mijn heup.
Mijn hoofd tegen zijn borst.
Dan hoor ik het.
Stemmen.
In de verte.
‘Waar zijn ze nou gebleven?’
‘Ik dacht dat ze bij die wijnkraam stonden?’
‘Ze zijn vast gewoon verdwaald, joh…’
Ik kijk op.
Een zachte, ondeugende grijns op mijn gezicht.
Hij lacht terug.
Stil, vol van alles wat er net tussen ons gebeurd is.
Ik trek mijn jurk recht.
Smeer mijn haar een beetje goed met mijn vingers.
En fluister:
‘Zullen we zeggen dat we even een oud kapelletje bekeken?’
Hij knikt.
Z’n ogen nog donker van wat er net in mij gebeurde.
We lopen langzaam terug, tussen de schaduwen, langs de muur van de kerk.
Onze lichamen nog warm, onze huid licht klam.
Ik voel me nog vol.
Bevredigd.
Vrouw.
En ik weet:
de avondmarkt zal nooit meer hetzelfde zijn.
2 reacties
wtljc7
be54q4